Wat is recht? Recht is het geheel van bindende regels, die een gedrag opleggen, verbieden of een verlofbepaling inhouden, bestemd om het samenleven mogelijk te maken. Met andere woorden, het is het geheel aan regels waaraan mensen zich moeten houden die geschreven zijn, die helpen orde te brengen in een samenleving. Bij het overtreden van deze regels is er ook een gekende strafmaat, die vooraf bepaald is, en niet uit de lucht gegrepen wordt per verschillende zaak.
Er bestaan verschillende vormen van recht, zo is er het strafrecht, strafvordering, privaat recht, publiek recht en nog vele meer, maar wat is dit nu net? Strafrecht handelt over de beginselen van het recht en de eigenlijke misdrijven, en wordt ook wel een materiële rechtsbron genoemd, of het materiële recht. Het wordt onder andere ook mee gevormd naar aanleiding van historische feiten en actuele gebeurtenissen, en is een fluïde iets. Dit betekend dat er wetten zijn die gewijzigd kunnen worden, of zelfs opgeheven kunnen worden. Er kunnen natuurlijk ook altijd nieuwe wetten aan toegevoegd worden.
Het privaat recht regelt of voorkomt private conflicten, het is de verhouding tussen particulieren onderling of tussen particulieren en rechtspersonen. Hieronder vallen onder andere het burgerlijk recht en het handelsrecht. Strafrecht daarentegen is publiek recht, meerbepaald is het zo dat het de waarborgen en belangen van de natie regelt, en de verhouding tussen de staat en de burger of private rechtspersonen. Hieronder vallen ondermeer het Grondwettelijk recht, het gerechtelijk recht en het fiscaal recht.
Men kan spreken over een geldige overeenkomst indien aan vier voorwaarden is voldaan. Er moet eerst en vooral geldige toestemming gegeven zijn, de partijen moeten bekwaam geweest zijn om toestemming te geven, het voorwerp van de overeenkomst moet effectief (kunnen) bestaan, en het mag niet strijdig zijn met de wet.
Als men spreekt over de hiërarchie van de rechtsnormen, bespreekt men de afdwingbaarheid van wetten, met andere woorden, welke wet heeft meer te zeggen. Zo zijn er de internationale rechtsnormen, zoals het UVRM en EVRM, en de nationale rechtsnormen. De nationale rechtsnormen zijn onderverdeeld in de wetgevende normen, hetgeen dwingende regels zijn die de staat oplegt zoals wetten, decreten en ordonnanties, uitvoerende normen die de wetten verduidelijken en ze toepasbaar maken, zoals een KB of een MB, en provinciale en gemeentelijke verordeningen en besluiten.
Als men spreekt over doorwerking, refereert men naar de rechtsgevolgen van internationaal recht in de nationale rechtspraktijken van een lidstaat. Dit kan zowel rechtstreeks, door wijze zo dat ze direct van toepassing is, of onrechtstreeks. Bij de onrechtstreekse werking worden de wetten omgegoten in nationale wetgeving.
De kracht van de norm is afhankelijk van wie het uitspreekt, en enkel hogere wetten kunnen lagere veranderen. Om dit te verduidelijken met een voorbeeld nemen we dat een stad beslist dat iemand niet op een bank mag gaan zitten tussen bepaalde uren, maar dit in strijd is met de Grondwet, dus als men dit zou proberen te handhaven zou de Grondwet de sanctie opheffen.
De materiële rechtsbronnen handelen over de inhoud van een rechtsregel. Dit houdt in dat strafrecht mee gevormd wordt naar aanleiding van historische feiten, een bepaald filosofisch gedachtegoed, en dat dit kan gewijzigd worden door bepaalde gebeurtenissen. Zo is er het voorbeeld van een vagebond waarbij men vroeger een bepaalde som geld op zak moest hebben of dat zij veroordeeld konden worden voor landloperij. Door de intrede van veelal elektronische transacties en een verdwijnen van cash geld, werd dit steeds moeilijker hanteerbaar en wordt deze regeling niet meer toegepast.
De formele rechtsbronnen is de wijze waarop het recht wordt gevormd. Hierbij horen de elementen die samen het recht uitmaken en waarop de rechtsonderhorigen kunnen steunen om rechten te laten gelden, zoals bijvoorbeeld de Salduz-wetgeving.
Het strafrecht heeft als doel het ordenen van leven in een gemeenschap. Het gaat uit van de veronderstelling dat er een bestaan is van een aantal dwingende regels, en de wetgever bepaalde waarden wil beschermen en handhaven. Deze worden afgedwongen door te dreigen met straffen. Hetgeen strafrecht beschermt varieert in tijd en ruimte. Een ander voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld homoseksualiteit, dat vroeger strafbaar was.
Bij de variatie in tijd en ruimte worden enkele begrippen mee opgenomen. Zo is er iets als een niet-retroactiviteit. Dit betekend dat er geen terugwerkende kracht is. Met andere woorden, strafwetten die nieuwe misdrijven in het leven roepen of straffen verzwaren zijn niet van toepassing op feiten die gepleegd werden voor de inwerkingtreding van die wet. Opgelet, indien het feit niet meer strafbaar is, of een mildere straf van toepassing is op het moment dat de zaak voorkomt bij het vonnisgerecht is er geen mogelijkheid meer tot het veroordelen of de toepassing van de oudere (zwaardere) straf. Het terrioraliteitsbeginsel gaat over dat de Belgische strafwet ook van toepassing kan zijn op feiten gepleegd in het buitenland. Het actief personaliteitsbeginsel handelt over feiten begaan door Belgen in het buitenland, en het passief personaliteitsbeginsel handelt over feiten begaan tegen Belgen in het buitenland. Ten laatste is er ook het gelijkheidsbeginsel, waarin iedere persoon gelijk behandelt wordt. Een uitzondering op dit gelijkheidsbeginsel zijn de immuniteiten, of dat een ambtenaar in functie soms zwaarder gestraft kan worden over feiten begaan in deze functie.
Dat Strafrecht publiek recht is, wil zeggen dat het strafrecht de belangen van de maatschappij beoogt, en niet deze van het individu. De functie van het openbaar ministerie, beoogt een afschrikking van potentiële daders. Het legaliteitsbeginsel, Nullum crimen, nulla poene sine lege (vrij vertaald: Geen straf zonder wet), is altijd van toepassing. Iemand kan niet veroordeeld worden voor feiten die niet opgenomen zijn in de wetgeving. Dit is tevens ook verankerd in het internationaal recht, meerbepaald in het EVRM. Sanctierecht wil zeggen dat er een leedtoevoeging aan de dader beoogt wordt. Er wordt geraakt aan zijn vrijheid, vermogen en/of zijn eer.
Strafrecht is van openbare orde. Dit wil zeggen dat deze niet mag getornd worden door private overeenkomsten. De toestemming van een slachtoffer neemt de strafbaarheid van de in de wet omschreven gedraging niet weg. Een voetnoot hierbij is dat er andere regelingen kunnen getroffen zijn, zoals bijvoorbeeld artsen. Een operatie is in sé altijd opzettelijke slagen en verwondingen, maar wordt geregeld in een wet waarbij dit toegelaten wordt onder specifieke omstandigheden. De vervolging is onafhankelijk van de houding van het slachtoffer of de benadeelde persoon, zoals bijvoorbeeld bij intrafamiliaal geweld. Een uitzondering hiervan zijn de klachtmisdrijven, waarbij de klacht nog ingetrokken kan worden, maar deze zijn bijna allemaal verleden tijd.
Het strafwetboek bestaat uit twee delen, namelijk boek I en boek II. In Boek I zijn de misdrijven en de bestraffingen in het algemeen opgenomen, en gaat van art 1 tot en met 100ter. Dit bevat de algemene principes en regels, zoals bijvoorbeeld art 9 waarin wordt uitgeschreven dat een tijdelijke opsluiting wordt uitgesproken voor een termijn van vijf tot tien jaar, tien tot vijftien jaar, vijftien tot twintig jaar, twintig tot dertig jaar of dertig tot veertig jaar. In boek II worden de misdrijven en hun bestraffing in het bijzonder uitgelegd, en wordt daarom ook wel eens het bijzonder strafrecht genoemd. Dit bevat artikel 101 tot en met artikel 566, en handelt over bijvoorbeeld diefstal en de straffen hiervoor.
Boek I handelt dus over het algemeen strafrecht, en formuleert de algemene regels die, behoudens andersluidende bepalingen, van toepassing zijn op alle misdrijven in strafwetten, dus boek II en de bijzondere wetten. Wat staat er niet in boek I? Een ogenblikkelijk tegenover een voortdurend misdrijf en de verzwarende omstandigheden, deze zijn beschreven bij hun specifieke wetten in boek II.
Artikel 100 Sw handelt over de beginselen van algemeen strafrecht die toepasselijk zijn op de misdrijven omschreven in bijzondere strafwetten. De algemen regel is dat de bepalingen van boek I van toepassing zijn op misdrijven die in bijzondere wetten of verordeningen strafbaar zijn gesteld met drie uitzonderingen. Uitzondering 1 zijn de andersluidende bepalingen. Dit zijn bijzondere wetten of verordeningen die zelf uitdrukkelijk kunnen afwijken van de bepalingen van boek I, en hebben telkens voorrang op de algemene bepalingen van boek I. Uitzondering 2 is de strafbare deelneming. Deze is slechts van toepassing op bijzondere wetten of verordeningen wanneer deze dit uitdrukkelijk bepalen. Uitzondering 3 zijn de verzachtende omstandigheden bij wanbedrijven. De strafvermindering in gevolge van veraachtende omstandigheden zijn slechts van toepassing indien de bijzondere wet of verordening dit zelf uitdrukkelijk bepaalt.
Er bestaat geen definitie van de term misdrijf. De wetgever beperkt zich tot het geven van een drieledige indeling in art 1 Sw, en het onderscheidingscriterium is de zwaarte van de straf. Een misdrijf is een gedraging waaraan een door de wet een straf als gevolg is vastgeknoopt. Het is ook de algemene naam die in ons strafrecht gegeven wordt aan alle door de strafwet strafbaar gestelde handelingen, en wordt onderverdeeld in handelingsmisdrijven waarbij het stellen van een handeling verboden wordt, of verzuimingsmiderijven waarbij het niet handelen gesanctioneerd wordt.
De misdrijven kunnen in drie categorieën onderverdeeld worden, namelijk de overtredingen, de wanbedrijven en de misdaden. De aard van het misdrijf wordt bepaald door de aard van de maximumstraf die op het misdrijf wordt vastgesteld. De aard kan in de loop van het strafproces veranderen, en dit proces noemt men ontaarden of denatureren. Dit kan gebeuren door verzachtende omstandigheden of strafverminderende verschoningsgronden. Indien men van een wanbedrijf een overtreding maakt, heet dit contraventionaliseren. Indien men van een misdaad een wanbedrijf maakt, heet dit correctionaliseren.
De indeling van de misdrijven impliceert ook een indeling van de straffen. Zo zullen politiestraffen voor de politierechtbank komen, correctionele straffen voor de Rechtbank van 1ste aanleg - Correctionele Kamer en criminele straffen voor het Hof van Assisen.
De straffen kunnen ook onderverdeeld worden in hoofdstraffen en bijkomende straffen. De hoofdstraf kan opgelegd worden zonder enige andere straf, en bepaald of de opgelegde straf een politiestraf, correctionele straf of criminele straf is. De hoofdstraffen voor een overtreding of een wanbedrijf zijn de geldboete, de werkstraf, de gevangenisstraf, de straf onder elektronisch toezicht en de autonome probatiestraf. Voor een misdaad is dit enkel de geldboete, de opsluiting en de hechtenis. Een hechtenis is een opsluiting met een politieke invloed. Een bijkomende straf kan enkel worden opgelegd samen met een hoofdstraf, en de geldboete kan als hoofd-of bijkomende straf worden opgelegd.
Op een overtreding volgt een politiestraf. Deze heeft een geldboete van 1 tot 25 euro, een werkstraf van 20 tot 45 uur of een vrijheidsberovende straf van 1 dag tot 7 dagen gevangenisstraf. Er is een straf onder elektronisch toezicht mogelijk, en een autonome probatiestraf is ook mogelijk.
Bij een wanbedrijf volgt een correctionele straf, en heeft een geldboete vanaf 26 euro. De werkstraf is hier vanaf 45 uur tot 300 uur, en de vrijheidsberovende straf is vanaf 8 dagen tot 5 jaar. Er is zowel een straf onder elektronisch toezicht of een autonome probatiestraf mogelijk.
Bij een misdaad volgt een criminele straf, met een geldboete vanaf 26 euro. Hier is een werkstraf niet mogelijk, en begint de opsluiting vanaf 5 jaar. Bij politieke misdaden wordt de term hechtenis gebruikt voor de vrijheidsberovende straf. Een elektronisch toezicht of autonome probatiestraf zijn hier niet mogelijk.
Als we een misdrijf dichter gaan bestuderen, kunnen we vier bestanddelen aanduiden binnen dit misdrijf. Zo zijn er het materieel of stoffelijk bestanddeel, het moreel of zedelijk bestanddeel, de dader en het slachtoffer. Deze bestanddelen helpen ons bij het analyseren van een misdrijf.
Het materieel of stoffelijk bestanddeel is de objectieve, uitwendig waarneembare gedraging of het ontbreken daarvan. De gedachte vallen hier niet onder, dus denken een misdrijf te plegen is niet strafbaar.
Het morele of zedelijke bestanddeel is de opzet waarmee iemand iets doet. Het bevat het inzicht dat men de strafwet vrijwillig en bewust overtreed. Een opzet is niet hetzelfde als een motief. Een opzet is intrinsiek aan het misdrijf, en het motief is verschillen voor iedere dader. Er zijn drie soorten opzet, meerbepaald het algemeen opzet, het bijzonder opzet of de onachtzaamheid of fout. Het algemeen opzet gaat uit van het principe van wetens willens, waarbij wetens handelt over dat men weet dat de gedragingen een inbreuk op de strafwet uitmaken, en willens is dat de bedoeling er was dat het objectieve bestanddeel te verwezenlijken. Het bijzonder opzet maakt dat wetens en willens niet voldoende is, maar dat er een bijzondere drijfveer vereist is. Dit blijkt steeds uit de wettekst, waarbij woorden zoals bedrieglijk, kwaadwillig, opzettelijk en dergelijke meer duiding geven. Indien er niets specifiek gemeld is, is er altijd een algemeen opzet. Bij de onachtzaamheid of fout is er een gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, waarbij men ongewild strafrechtelijk beschermd goed schendt, hoewel men dit had kunnen en moeten vermijden.
De dader is hij die het strafbare feit pleegt, met andere woorden degene die de handeling stelt die strafbaar is in het materiële bestanddeel op de wijze voorzien in het morele bestanddeel.
Het slachtoffer is de fysieke of morele persoon die wordt geschaad, evenals de sociale orde.
In het algemeen is het zo dat bij 1 misdrijf er een hoofddader is, en er mededaders zijn. De strafbare deelneming is de gevallen waarin 1 of meerdere personen het strafbare feit plegen, daartoe aangezet, bijgestaan of geholpen door 1 of meerdere personen.
De vereisten zijn het bestaan van het hoofdmisdrijf, moet niet enkel in de wet strafbaar zijn gesteld, wetens en willes meewerken aan een misdaad of wanbedrijf, en het moet gepleegd zijn. Dus, de poging tot deelname is niet mogelijk indien de hoofddader niet over gaat tot het begin van de uitvoering, het moet ook kunnen vervolgd worden wanneer de hoofddader niet vervolgd kan worden, de wil om te handelen met het doel de misdaad of het wanbedrijf te plegen moet aanwezig zijn, en het moet gepleegd zijn.
Er zijn twee graden van deelneming, met dus twee soorten deelnemers. Het belang van het onderscheid ligt in de zwaarte van de bestraffing. De daders en mededaders, waarbij de graad van deelneming hoofdzakelijk en essentieel is, hebben materiëel meegeholpen, onmisbare hulp geboden of een individuele of collectieve aanzetting of uitlokking gedaan. De medeplichtigen, waarbij de graad van deelname bijkomstig en secundair is, hebben onderrichtingen gegeven die gebruikt werden, middelen voorzien of nuttige hulp of bijstand verleend. In het kort is het verschil dat zonder mededader het misdrijf niet mogelijk was zonder de hulp of activiteit van deze persoon. Mededaders worden tevens even hard gestraft als daders, terwijl medeplichtigen een lichtere straf krijgen.
Er is sprake van een strafbare poging als er een voornemen is om een misdaad of wanbedrijf te plegen, en er is een opzet vereist. Men kan dus geen poing tot een onopzettelijke misdaad doen. Er moet ook een openbaring van het voornemen zijn door uitwendige daden, zoals bijvoorbeeld het begin van uitvoering. Dit is tevens een feitenkwestie, en gaat verder dan alleen de voorbereidende handelingen. Het staken is gebeurd door omstandigheden onafhankelijk van de wil van de dader, zoals bijvoorbeeld een haperend wapen. Dus, indien men op de volgende vragen "ja" kan antwoorden, is er sprake van een strafbare poging, namelijk: Was er een voornemen, is er een openbaring, en is de staking onafhankelijk van de dader gebeurd?
Maar wanneer is de poging nu strafbaar? Wel, bij misdaden is deze altijd strafbaar, zelfs al wordt de misdaad gecorrectionaliseerd. Bij wanbedrijven is deze strafbaar in gevallen bij de wet bepaald, ook al wordt het wanbedrijf gecontraventionaliseerd. Bij een overtreding is er nooit een mogelijkheid tot strafbare poging.
De deelname aan een gepoogd misdrijf is strafbaar, en de bestraffing bij een poging van een misdaad wordt of in het artikel zelf bepaald, of onmiddelijk lager dan de straf voorzien voor het plegen van de misdaad zelf. Bij een wanbedrijf wordt dit altijd in het artikel zelf bepaald.
Er zijn enkele gevallen waarbij de poging gelijkgesteld wordt met het voltooide misdrijf, namelijk de Aanslagen op de Koning, en de aantasting van de seksuele integriteit. De aantasting bestaat zodra er begin van uitvoering is.
Er zijn verschillende vormen van strafbare poging, namelijk de eigenlijk poging, de voltooide poging maar misluk misdrijf, of de ondeugdelijke poging. Bij de voltooide poging maar mislukt misdrijf is het misdrijf slechts wettelijk voltooid indien een bepaald resultaat werd bereikt, bijvoorbeeld misdaden die de dood van het slachtoffer beogen, maar buiten de wil om van de dader lukt het niet om de misdaad te voltrekken. Een voorbeeld hierbij is poging tot moord maar het slachtoffer overleefd. De ondeugdelijke poging is dat het resultaat achterwege blijft omdat het object van het misdrijf of de aangewende middelen ondeugdelijk waren. Voorbeelden hierbij zijn doodslag op een lijk, iemand willen vergiftigen met een niet-giftig product, ...
Er zijn vijf soorten omstandigheden die zorgen voor een wijziging in de aard van de toepassing van de strafwet, namelijk de rechtvaardigingsgronden, de schulduitsluitingsgronden, de verschoningsgronden, de verzachtende omstandigheden en de verzwarende omstandigheden.
De rechtvaardigingsgronden zijn veroorlovende tegennormen die leiden tot strafuitsluiting wegens het ontbreken van een rechtsgrond tot straffen. Met andere woorden wordt de gedraging gerechtvaardigd, en verliest deze het karakter van een misdrijf of strafbaar feit. Een voorbeeld hierbij is wettige verdediging bij slagen en verwondingen. Deze rechtvaardigingsgronden zijn op vier manieren onderverdeeld, meerbepaald door een voorschrift in de wet of een bevel van de overheid, de wettige verdediging, een noodtoestand of het wettige verzet. De noodtoestand is het kiezen tussen twee kwaden, zoals bijvoorbeeld een arts die een snelheidsovertreding begaat om een patiënt te redden, en het wettig verzet is zich verzetten tegen ongeoorloofd politiegeweld.
De schulduitsluitingsgronden zijn omstandigheden die de mogelijkheid van het schuldverwijt tenietdoen. Hier moet men lezen dat men het de persoon niet kwalijk kan nemen dat hij het feit gepleegd heeft. Een voorbeeld hiervan is iemand met autobrouwerij-syndroom, die dit niet weet, en dronken rijdt. Zo zijn er ook de geestesgestoorden, de overmacht of onweerstaanbare drang, de minderjarigheid of jeugdige leeftijd en de dwaling, hetgeen een misvatting betreffende de feiten beoogt. Hier bestaat er geen rechtsgrond voor bestraffing.
Verschoningsgronden zijn in de wet omschreven omstandigheden die niets afdoen aan het bestaan van een strafbaar feit, maar de straf verminderen of opheffen om redenen van strafrechtelijk beleid. Er zijn geen misdrijven of wanbedrijven verschoonbaar dan de gevallen bij wet bepaald, en deze hebben een dwingend karakter. Met andere woorden, er is een verplichting deze verschoningsgrond toe te passen. Het bevat eveneens een persoonlijk karakter, door wijze zo dat deelnemers nog wel gestraft kunnen worden. Er zijn strafuitsluitende, of beslissende verschoningsgronden, of strafverminderende of verzachtende verschoningsgronden. De vier strafuitsluitende verschoningsgronden zijn een aangifte van misdrijven aan de overheid, onderwerping aan de overheid, het herstel van schade en het bloed- en aanverwantschap. De strafverminderende is de uitdaging of uitlokking.
Aangifte van misdrijven aan de overheid zijn sommige gevallen waarbij de wet personen beloont met vrijstelling van straf als ze het aangeven bij de overheid. De persoon dient zelf betrokken te zijn bij het samenspannen tot plegen van een bepaald misdrijf, en is een persoonlijke verschoningsgrond. De aangifte dient te gebeuren voor iedere vervolging, vooraleer de misdrijven voltrokken zijn, aan de overheid en deze moet juist en volledig zijn. De onderwerping aan de overheid is de idee dat de minst schuldigen, die zich door anderen hebben laten meeslepen, de gelegenheid krijgen om foutieve gedragingen in te zien.
Het herstel van de schade voortvloeiend uit een misdrijf is in principe zonder enige invloed op de strafbaarheid, met uitzondering van artikel 509 §2 Sw, hetgeen handelt over een bepaalde soort fraude.
De bloed- en aanverwantschap waarbij tussen dader en slachtoffer en in bepaalde graden de straffeloosheid in geval van bepaalde eigendomsdelicten en aantal misdrijven van verboden hulpverlening aan daders bekomen. De bloed-en aanverwantschap moet bestaan op het moment van de feiten. De misdrijven tegen eigendom van familie handelen over het feit dat bijvoorbeeld kinderen niet kunnen stelen van hun ouders, en de hulp aan familieleden handelt over bijvoorbeeld de echtgenote die een echtgenoot helpt bij het begraven van een lijk.
Tot slot zijn er nog de uitdaging of uitlokking, die voorziet in het begrip dat in sommige situaties de mens zijn emoties en driften niet kan beheersen. Een voorbeeld hiervan is het afweren overdag van beklimming of braak. Hier is een denaturatie als gevolg.
Verzachtende omstandigheden zijn omstandigheden eigen aan de dader of aan het feit, die ertoe leiden dat de rechter een lichtere straf uitspreekt. Deze zijn niet bepaald in de wet, en de concrete invulling wordt overgelaten aan de rechter. Deze kan dit enkel aannemen in de gevallen die de wet toelaat. Zo kan dit bij alle misdaden, bij wanbedrijven waarin de verzachtende omstandigheden geregeld zijn door art 85 van het Strafwetboek, bij wanbedrijven in de bijzondere strafwetten enkel wanneer de bijzondere wet dit uitdrukkelijk bepaald, alle overtredingen in het Strafwetboek en overtredingen in bijzondere strafwetten wanneer deze uitdrukkelijk door deze wet bepaald worden. Deze omstandigheden zijn facultatief en persoonlijk, en indien deze aangenomen worden volgt een denaturisatie van het misdrijf. Voorbeelden van verzachtende omstandigheden zijn een blanco strafregister, de financiële situatie, het verlenen van medewerking en dergelijke meer.
De verzwarende omstandigheden zijn omstandigheden door de wet bepaald die een verzwaring van de straf tot gevolg hebben. Hierin is de rechter niet vrij, en indien ze bestaan dient hij deze toe te passen. Het legaliteitsbeginsel is hier van toepassing, en kan niet aangeroepen worden zonder dat deze omstandigheden in de wet omschreven zijn. De omstandigheden kunnen hun oorsprong vinden in de gevolgen van het misdrijf, het ogenblik van de feiten, de hoedanigheid van de dader of de leeftijd of kwetsbare toestand van de persoon, en zo verder.