Het Strafrecht is een sociaal controlemechanisme, dat opgedeeld is in materieel en formeel strafrecht. Het materieel strafrecht is het geheel der rechtsregels waardoor bepaalde gedragingen strafbaar worden gesteld, en waarop een strafrechterlijke sanctie staat. Deze staan vermeld in het strafwetboek, boek 1 en boek 2. Hierin vindt men terug wat strafbaar is, zoals bijvoorbeeld diefstal, en wat de straffen hiervoor zijn. Men vind hier ook de algemene beginselen in terug.
Het formeel strafrecht is het geheel van de procedurele spelregels volgens welke het materieel strafrecht wordt toegepast. Dit omvat onder andere het wetboek van Strafvordering.
Strafvordering is het recht als amalgaam, en staat bekend als strafvordering, strafprocesrecht of formeel strafrecht. Er zijn een aantal complementaire wetten die het strafprocesrecht aanvullen, zoals de Wet op de voorlopige Hechtenis, de Wet op de Huiszoeking, de Wet op het Politieambt enzovoorts.
Hoe definiëren we strafvordering nu? Strafvordering is het geheel van rechtsregels betreffende de opsporing, vervolging en berechting van personen die ervan verdacht worden een misdrijf gepleegd te hebben. Het beschrijft de scenario's en de vormvoorschriften die toegepast moeten worden. Het bepaalt eveneens de rechtspositie van de verschillende betrokken actoren, en bevat de regels betreffende de organisatie en werking van de strafgerechten en regels betreffende de tenuitvoerlegging van de beslissingen van deze gerechten.
Wat is het verschil tussen strafvordering en het 'materieel' strafrecht? Eerst en vooral is de inhoud hier verschillend. Daar het materieel strafrecht gaat over de grondbeginselen en de specifieke misdrijven, gaat het formeel strafrecht, of strafvordering, zich richten op de procedurele manier waarop de waarheidsvinding zal plaatsvinden. Hierbij hoort ook een bescherming van de grondrechten en een afweging tot hoe ver een onderzoek mag gaan ten opzichte van deze grondrechten. Meer concreet houdt dit dus de inhoud van de regels in, de personen tot wie de regels gericht zijn en de sanctionering van de schendingen. Dit laatste is uitermate belangrijk bij procedurefouten.
Een van de gevolgen van het niet volgen van de procedureregels, is dat het onregelmatig verkregen bewijsmateriaal als nietig wordt beschouwd. Als voorbeeld kan men het niet respecteren van de termijnen in de Wet op de Voorlopige Hechtenis nemen. Indien deze termijnen niet gerespecteerd worden, kan het verkregen bewijsmateriaal als nietig verklaard worden en dus niet gebruikt worden in de waarheidsvinding. Het Antigoon-arrest is hier een belangrijke uitspraak in geweest, waarin concreet wordt uitgespit hoe een schending van de spelregels niet automatisch leidt tot een volledige nietigheid van het strafdossier. Er wordt enkel tot nietigheid van onregelmatig verkregen bewijselementen besloten indien de naleving van de betrokken vormvoorwaarden wordt voorgeschreven op straffe van nietigheid, de begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast of het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
We kunnen drie vormen van rechtsvordering onderscheiden, die afhankelijk zijn van de gevolgen die gegeven worden aan een feit. Zo zijn er de strafvordering, de burgerlijke vordering en de tuchtrechterlijke vordering. Deze drie rechtsvormen kunnen overigens gecumuleerd worden.
De strafvordering heeft als doel te bestraffen, de burgerlijke vordering heeft als doel de schade te vergoeden en de tuchtrechtelijke vordering heeft als doel de beteugeling van schending van de deontologische regels.
Dit zijn twee vormen of manieren van rechtspleging. De Accusatoire manier vindt vooral plaats in de Anglikaanse landen, zoals het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten van Amerika. Bij ons wordt veelal de inquisitoire manier gebruikt, doch zijn er wel enkele uitzonderingen waarbij ook bij ons accusatoire stukken gebruikt worden.
De accusatoire manier is naar analogie met het burgerlijke recht, en behandeld beide partijen op gelijke voet. Er is een passieve waarheidsvinding, met andere woorden is er een passieve rol weggelegd voor de rechter. De procedure verloopt in het openbaar en is tegensprekelijk. Hierbij hoort ook het 'Equality of Arms' principe, de zogenaamde horizontale processtructuur.
De inquisitoire (men denken maar aan 'The Spanish Inquisition) manier heeft daarentegen een verticale processtructuur, waarbij de openbare aanklager namens de gemeenschap optreedt. Hierbij is de rol van de rechter de actieve waarheidsvinding, en gebeurt het onderzoek schriftelijk, geheim en is het niet-tegensprekelijk.
Bij de zogenaamde 'Common Law' landen, zoals het VK en de VS, treedt de politie op als eiser, en dient de verdediging de bewijzen 'á décharge' te presenteren, eventueel door middel van privédetectives of privédeskundigen. In de continentale landen zoals België, Frankrijk enzoverder treedt de openbare aanklager op namens de gemeenschap, is de rol van de rechter actieve waarheidsvinding en is het vooronderzoek gevoerd op een inquisitoire manier.
Dus, samengevat zijn de verschillen legio. Een accusatoire manier heeft een horizontale processtructuur waarbij de aanklager en de verdediger op gelijke voet staan, en vechten met gelijke wapens. De beklaagde is hier een volwaardige procespartij, en de partijen hebben het proces volledig in handen. Alle onderzoeksverrichtingen vinden plaats op tegensprekelijke wijze, er is een passieve rol van de rechter waarbij deze toeziet of het proces correct en eerlijk verloopt, en is deze volledig openbaar ten aanzichte van de partijen en het publiek. Bij de inquisitoire manier is er een verticale processtructuur, waarbij de overheid doorweegt op de procesvoering en het procesverloop bepaalt, de procesvoering wordt niet aan de partijen overgelaten, maar aan de openbare aanklager die namens de gemeenschap optreedt, er is een niet-tegensprekelijk karakter. Dit wil zeggen dat de beklaagde de mogelijkheid niet wordt geboden de tegen hem verzamelde bewijzen te weerleggen en de argumenten voor zijn verdediging naar voren te brengen. Er is een actieve rol van de rechter, namelijk het ontdekken van de waarheid, en er is een geheim karakter waarbij het proces achter gesloten deuren plaatsvind.
Het vooronderzoek is geheim, maar bevat uitzonderingen. Zo is er een gratis kopie van het verhoor, maar deze kan geweigerd worden, en is een interne openbaarheid. Er is eveneens een inzagerecht, bijvoorbeeld door benadeelde personen, burgerlijke partijen, aangehouden personen enzovoorts, doch dit kan ook geweigerd worden en is een interne openbaarheid. Zo zijn er ook persmededelingen, hetgeen een externe openbaarheid bevat. Hieruit vloeit dus het beroepsgeheim voort, en is er bij materiële elementen een deontologische discretieplicht.
Het vooronderzoek is niet tegensprekelijk. De bewijzen kunnen niet weerlegd worden en zijn geen argumenten voor de verdediging. De uitzonderingen hierop zijn te vinden in bijvoorbeeld de Wet Franchimont, waarbij kan gevraagd worden bepaalde opsporingsdaden te verrichten of bewijsstukken te laten toevoegen. Men kan ook een strafrechtelijk kortgeding verzoeken. Een kortgeding is een spoedprocedure waarin de kortgedingrechter wordt gevraagd om een snelle beslissing. Het gaat om zaken die zo dringend zijn dat indien er niet onmiddellijk een regeling zou worden getroffen de eisende partij schade zou lijden of ernstige ongemakken zou ondervinden. Er zijn vier redenen om dat verzoek af te wijzen, namelijk de noodwendigheden van het onderzoek, de rechten van partijen of van derden zouden in het gedrang komen, het zou een gevaar opleveren voor personen of goederen en wanneer de wet in de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokken goederen voorziet.
Het vooronderzoek is geschreven. Elke onderzoeksdaad moet beschreven worden in een proces-verbaal, en een maximale staving met objectieve gegevens is noodzakelijk zodat een controle mogelijk is. De uitzonderingen hierop zijn bijvoorbeeld een audiovisueel verhoor dat je niet helemaal letterlijk moet uitschrijven, bij een telefoontap alleen de relevante passages, een getuigenis in een vooronderzoek tegenover in de fase ten gronde voor de vonnisrechter enzovoort.
De wet Franchimont is een van de vele gevolgen van de Bende van Nijvel, de Zaak Dutroux en dergelijke stroebelingen uit het verleden. Het was een zoektocht naar een rechtvaardiger gerecht, en zo zijn er enkele punten gemaakt en in een wet gegoten. Deze omvatten de wettelijke regeling van de strafvordering, een kosteloze kopie van het verhoor, dat het proces-verbaal in menselijke taal moet zijn, het strafrechtelijk kortgeding, de mini-instructie, dat een pro-actief onderzoek met toestemming van de Procureur des Konings moet zijn, dat de Procureur des Koning de pers mag inlichten, maar rekening moet houden met het vermoeden van onschuld en de privacy, dat het inkijken van het strafdossier mogelijk is, dat er bijkomende onderzoeksdaden gevraagd kunnen worden door de verdachte en het slachtoffer, de sepot-regeling, de benadeelde persoon, dat er bij een autopsie voor of na een laatste groet gebracht kan worden, dat er een interne controle is op het gerechtelijk onderzoek door de Kamer van Inbeschuldigingsstelling, en dat er een betere samenwerking moet zijn met andere gerechtelijke arrondissementen, de zogenaamde informatiestroom tussen de parketten.
Sind kort is er vanaf april 2024 het informatierecht bijgekomen. De slachtoffers van fysiek of psychisch geweld worden ingelicht wanneer de verdachte van het misdrijf wordt aangehouden of vrijgelaten. De wetgever introduceert een uniform informatierecht in de Wet op de Voorlopige Hechtenis, zij het onder strikte voorwaarden en met beperkingen. Deze voorwaarden zijn dat alleen de benadeelde en de burgerlijke partij in kennis gesteld worden en dat het bij aantasting of bedreiging van fysieke en/of psychische integriteit is. De informatie die wordt gegeven is het afleveren of het opheffen van een bevel tot aanhouding, het uitvoeren van de voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht, de beslissing tot invrijheidsstelling, en de voorwaarden die in het belang van de benadeelde persoon of de burgerlijke partij worden opgelegd, evenals het opleggen van nieuwe voorwaarden, het gedeetelijk of geheel opheffen of het wijzigen ervan in het geval een beslissing tot invrijheidstelling onder voorwaarden of tegen borgstelling en een beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling.
Er zijn vier procesfases, namelijk het vooronderzoek, de vervolging of het onderzoek ten gronde, de berechting en de strafuitvoering. Het vooronderzoek is een fase die de terechtzitting voorafgaat, en als doel de identificatie van de verdachte heeft en te zien of er voldoende bezwaren zijn tegen hem. Dit gebeurd 90% in een opsporingsonderzoek, dat reactief of proactief kan zijn, en 10% in een gerechtelijk onderzoek dat altijd reactief is. De vervolging omvat het proces, de berechting de uitspraak en de strafuitvoering het eventueel uitvoeren van een straf.
Dit kan door verschillende manieren, zoals een aangifte door particulieren, een klacht, of een ambtelijke aangifte. Deze worden geakteerd in een proces-verbaal, een strafdossier of een vertrouwelijk dossier (inzake de BOM-wetgeving en dergelijke).
De verdachte is een containerbegrip met een brede betekenis. Het gaat om de verschillende statuten van de verdachte, de inverdenkingsgestelde, de beklaagde, de beschuldigde en de veroordeelde. De verdachte en zijn advocaat vormen samen 'de verdediging'.
De verdachte is degene tegen wie een strafrechtelijk onderzoek loopt ofwel een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek. De inverdenkingsgestelde is de verdachte tegen wie een formele klacht geformuleerd werd. De onderzoeksrechter heeft deze kennis gegeven dat hij ernstige aanwijzingen van schul lastens hen heeft gevonden. Dit verleent meer rechten, zoals een tussenkomst van de Kamer van Inbeschuldigingsstelling en kadert in een gerechtelijk onderzoek. De beklaagde is deze tegen wie voor de rechtbank of hof van beroep vervolgingen zijn ingesteld na dagvaarding of na verwijzing door het onderzoeksgerecht. De beschuldigde is de verdachte die verwezen werd naar het Hof van Assisen door een inbeschuldigingsstelling, en de veroordeelde is de verdachte die door het vonnisrecht schuldig werd bevonden aan een hem ten laste gelegde feit, en tegen wie een in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken.
Zolang de verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde of beschuldigde niet definitief is veroordeeld, wordt deze geacht onschuldig te zijn. Zo mogen de onderzoeksgerechten bij de handhaving van de voorlopige hechtenis niet vaststellen dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De onderzoeksgerechten mogen wel de gegevens vermelden waaruit de aanwijzingen van schuld blijken. Ook uitlatingen van de rechter ter rechtzitting kunnen strijdig zijn met het vermoeden van onschuld, als de schuld aldus wordt aangenomen vooraleer ze overeenkomstig wettelijke regels bewezen is. Het statuur en de rechten waarop de betrokkene aanspraak kan maken verschillen naargelang het een verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde of beschuldigde betreft, zoals bijvoorbeeld een inzage in het dossier dat pas mogelijk is vanaf men in verdenking gesteld is.
De inverdenkingsstelling geeft extra rechten Franchimont. Deze kunnen een inzage in het dossier vragen, bijkomende onderzoeksdaden vorderen en een zuivering van het strafdossier tijdens het gerechtelijke onderzoek vragen.
Eveneens een containerbegrip, zo zijn er de benadeelde persoon, die een hoedanigheid toegekend krijgt als deze verklaart schade te hebben geleden. Deze zijn evenwel geen partij in het strafproces, maar krijgen wel rechten toegekend. De burgerlijke partij is daarentegen wel een partij in het strafproces, met als doel een schadevergoeding te vragen. De voorwaarde hiervoor is dat zij bekwaam zijn en een belang hebben, met uitzondering van instellingen of verenigingen van openbaar nut zoals UNIA en dergelijke. De burgerlijke aansprakelijke partij is de burgerlijke verantwoordelijke partij van de beklaagde of beschuldigde die de schade veroorzaakt heeft. Dit kan bijvoorbeeld bij minderjarigen die verkeersboetes krijgen, de uitzondering hier is het uithandengeven van minderjarigen.
Dit is een derde partij die betrokken is in het strafproces. Dit omvat elke belanghebbende derde. Bijvoorbeeld bij toepassing van de verbeurdverklaring van zaken die aan een derde toebehoren. Soms moeten deze bij wet gedwongen tussenkomen, maar meestal is dit vrijwillig zoals bijvoorbeeld een verzekeraar. Vrijwillig gebeurd dit wanneer de burgerlijke vordering tot vergoeding van de door een motorrijtuig veroorzaakte schade tegen de verzekerde is ingesteld, en gedwongen is op verzoek van de benadeelde of de verzekerde zelf.
De politie is hier de actor in zijn taken van zowel bestuurlijke als gerechtelijke politie. Er is in principe geen prioriteit tussen het bestuurlijke of het gerechtelijke, maar de bescherming van personen heeft op beide absolute voorrang. Dus, de voorrang wordt gegeven aan maatregelen die onontbeerlijk zijn voor de bescherming van personen. De hoedanigheid van de politiemedewerker geeft bevoegdheden. Deze zijn onderverdeeld in Agent van Gerechtelijke Politie, Agent van Bestuurlijke Politie, Officier van Gerechtelijke Politie, Hulpofficier van de Procureur des Konings en Officier van Bestuurlijke Politie. Deze hoedanigheden zijn niet enkel voorbehouden voor de politie, maar ook voor bijvoorbeeld inspectiediensten, magistraten en de douane.
Dit zijn de rechtscolleges die belast zijn met de uitspraak over de grond van de zaak. Zo zijn er het Vredegerecht, de Politierechtbank, de Rechtbank van Eerste Aanleg, de Arbeidsrechtbank, de Ondernemingsrechtbank, het Hof van Beroep, het Arbeidshof, het Hof van Assisen en het Hof van Cassatie.
Dit is het orgaan dat belast is met de toepassing van de strafwet. Het heeft de leiding van het onderzoek in strafzaken, beslist over het al dan niet instellen van de strafvordering, beslist over de buitengerechtelijke afhandeling, is verantwoordelijk voor de bewijsvoering bij de vonnisrechter en is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van het vonnis. Dit is eveneens een clusterterm en bestaat uit het Parket, de Magistraat, de Procureur des Konings en de staande magistratuur.
Er bestaat eveneens een Europees Openbaar Ministerie, maar dit houdt zich enkel bezig met financiële zaken. Zo zullen zij bij een Roemeens bedrijf dat failliet gaat, en er contracten zijn gemaakt in verschillende Europese landen, met een fraudekenmerk, over oordelen. Een 'MOTEM'-ploeg is een taskforce van DJSOC en de douane die kantschriften van EPPO (European Public Prosecutors Office) uitvoeren.
De onderzoeksrechter is een rechter in het vooronderzoek. Hij heeft de leiding over een gerechtelijk onderzoek, en kan maatregelen nemen die ingaan tegen de individuele rechten en vrijheden, zoals bijvoorbeeld een bevel geven tot huiszoeking. Hij dient onafhankelijk en onpartijdig te zijn, en elementen á charge en á décharge te zoeken. Soms treed deze op als rechter ten gronde, bij de schending van een verbod het huis of de plaats-delict te verlaten, en bij niet-verschijnende getuigen. Zijn intern toezichtsorgaan is de Kamer van Inbeschuldigingstelling, en extern is dit de Hoge Raad voor de Justitie.
Dit zijn de Kamers van de Rechtbank van Eerste Aanleg en het Hof van Beroep die de interface vormen tussen het vooronderzoek en het onderzoek ten gronde. Zij omvatten de Raadkamer en de Kamer van Inbeschuldigingsstelling, en hebben hoofdzakelijk 2 taken, namelijk de genoegzaamheid van het bewijs en de regelmatigheid van het bewijs.
De Raadkamer bestaat uit 1 rechter, die bevoegd is op de controle van de vrijheidsberovende- en beperkende maatregelen, de regeling der rechtspleging en de uitvoerbaarverklaring van buitenlandse dwangbevelen. Een gerechtelijk onderzoek kan enkel afgesloten worden door de regeling der rechtspleging.
De Kamer van Inbeschuldigingstelling bestaat uit 3 raadsheren, die bevoegd zijn als beroepsinstantie, de inbeschuldigingstelling en een toezicht op de onderzoeksrechter. Tevens controleren zij op de regelmatigheid van de procedure in beroep, controleren zij op de naleving van de BOM-wetgeving en hebben enkele bijzondere bevoegdheden.
Het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de Procureur des Konings, en heeft enkele mogelijke beslissingen. Zo kan hij een rechtstreekse dagvaarding uitschrijven, oproepen per proces-verbaal, een buitengerechtelijke afdoening/afhandeling doen zoals een minnelijke schikking, verval van de strafuitvoering (vroeger bemiddeling), een huisverbod, een burgerlijke vordering van de arbeidsauditeur of een voorafgaande erkenning van schuld erkennen, de zogenaamde guilty plea. Ook kan hij seponeren door een beleids- of technisch sepot, of een sepot onder voorwaarden, de zogenaamde preatoriaanse probatie. Over dit laatste is echter geen wettelijke regeling. Hij kan ook overgaan tot een vordering tot onderzoek of een vraag stellen aan de onderzoeksrechter tot dwangmaatregelen (in de mini-instructie), of een admnistratieve afhandeling door een geldboete.
De mini-instructie is een vraag van de Procureur des Konings aan de Onderzoeksrechter om een bepaalde onderzoekshandeling te verrichten waarvoor enkel deze laatste bevoegd is. Dit zonder dat er een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld, en dit kan meermaals in dezelfde zaak. De onderzoeksrechter kan na de onderzoekshandeling de zaak teruggeven, of het volledige onderzoek naar zich toe trekken. Dit heet het evocatierecht.
Er treed een automatisch evocatierecht op bij een bevel tot aanhouding, een bevel tot huiszoeking, een telefoontap, een volledig anonieme getuigenis, een technische observatie met zich in woning en een inkijkoperatie in woning.
Een saisine is het verbod dat de onderzoeksrechter heeft om andere feiten te onderzoeken dan deze waarvoor hij gevorderd is. Bij andere, nieuwe feiten moet een uitbreiding van het onderzoek gevraagd worden. Bij heterdaad ontdekking van een misdrijf door de onderzoeksrechter treed er een auto-saisine op.
Het opsporingsonderzoek is het onderzoek onder leiding van de Procureur des Konings. In dit onderzoek worden in principe geen dwangmaatregelen uitgevoerd, en kan afgesloten worden zonder de regeling der rechtspleging. De uitzonderingen wanneer een Procureur des Konings dwangmaatregelen kan opleggen, bij heterdaad, zijn de telefoontap bij een ontvoering, een wederrechtelijke vrijheidsberoving, een gijzeling en inzake terrorisme, een huiszoeking in het kader van de drugswet en het openen van de post. Een ontvoering is een wederrechtelijke vrijheidsberoving voor kinderen tot 12 jaar, het verschil tussen een gijzeling en een wederrechtelijke vrijheidsberoving is dat er bij een gijzeling een voorwaarde gesteld wordt aan iemand voor de vrijheid.
Het gerechtelijk onderzoek wordt gevoerd door de onderzoeksrechter. Dit gebeurd door een saisine van de Procureur des Konings aan de onderzoeksrechter, waarbij deze hem vordert voor een onderzoek over vastgestelde feiten. De onderzoeksrechter is dus enkel gelast voor deze feiten, en kan geen nieuwe feiten opnemen. De onderzoeksrechter kan de politie, maar niet individuele politieambtenaren vorderen. Hij kan dit wel voor een audiovisueel verhoor van meerderjarigen, in het kader van de BOM-wetgeving en in het kader van afluistermaatregelen. Wanneer er dwangmaatregelen moeten worden gebruikt moet er op gedrukt worden dat dit inbreuken blijven op de rechten en vrijheden van het individu.
De onderzoeksrechter onderzoekt de feiten á charge en á décharge. Dit wil zeggen om te gelasten en te ontlasten van de verdachte. Wanneer er andere, nieuwe feiten zijn, zoals bijvoorbeeld een mensenhandel dat ontdekt wordt bij een drugsonderzoek, moet de onderzoeksrechter een uitbreiding van het onderzoek aanvragen, tenzij hij dit zelf en persoonlijk vaststelt op heterdaad. De onderzoeksrechter verleent eveneens het recht tot visitatie aan de sociale inspectiediensten.
Er zijn drie mogelijke manieren dat een gerechtelijk onderzoek opgestart kan worden. Ten eerste, zoals hierboven aangehaald, kan deze gevorderd worden door de Procureur des Konings, er kan ook een klacht met een burgerlijke partijstelling gebeuren, of zoals aangehaald de auto-saisine bij een ontdekking van een misdrijf op heterdaad. De klacht met een burgerlijke partijstelling is tevens slecht 1 van de 3 manieren om als slachtoffer zich burgerlijke partij te stellen.
Het gerechtelijk onderzoek wordt altijd afgesloten door de Raadkamer, in de procedure van de Regeling der Rechtspleging. Deze gaan na of er voldoende bezwaren zijn, en niet of er voldoende bewijzen zijn. Concreet gaat dit als volgt in zijn werk: De onderzoeksrechter stelt een beschikking tot mededeling aan de Procureur des Konings, en deze stelt een eindvordering in naar de Raadkamer.
De mogelijke beslissingen die de Raadkamer kan nemen zijn de buitenvervolgingsstelling, het verwijzen naar het vonnisgerecht, beslissen dat de zaak niet 'in staat van wijzen' is, en ze beslissen over de zuivering van de nietigheden. Zij kunnen ten gronde beslissen over een internering of opschorting van de straf.
Er zijn drie manieren waarop men zich burgerlijke partij kan stellen. Zichzelf burgerlijke partij stellen is het slachtoffer dat schade opliep, dat een schadevergoeding wenst. Dit kan tijdens de onderzoeksfase, bij een opsporingsonderzoek en een gerechtelijk onderzoek. Het kan op de zitting van het onderzoeksgerecht, bij een gerechtelijk onderzoek, in de Raadkamer, of op de zitting van de rechtbank of rechtstreekse dagvaarding
De strafvordering kan op een aantal ogenblikken vervallen. Dit kan wanneer de ophef of vernieting van de eigenlijk strafwet voorkomt, door de wetgever of het Grondwettelijk Hof. Men moet hier maar eens denken dat iemand die terechtstaat voor het bezit van cannabis, wanneer dit in tussentijd gelegaliseerd is, hier dus ook niet voor vervolgd zal worden. Het kan door de verleende amnestie. Amnestie is een juridische maatregel die begane inbreuken uitwist, terwijl de gevolgen in burgerlijke zaken blijven bestaan. Dit kan ook door een klachtafstand bij de klachtmisdrijven, door de verjaring van de feiten (opletten met de stuiting hier!), het rechterlijk gewijsde of het 'non bis in idem' principe waarbij iemand niet twee keer kan gestraft worden voor dezelfde feiten. Men denke hierbij aan de notaris die in beroep schuld bekende voor moord terwijl hij hiervoor binnen Assisen vrijgesproken was. Het kan ook nog door de buitengerechtelijke afhandeling zoals een minnelijke schikking.
Dit is een alternatief voor de louter reactieve houding van de politiediensten. Ze bestaat in de bestraffing van toekomstige misdrijven. Bij het proactief optreden worden bijzondere opsporingsmethoden gebruikt, maar mag zeker niet gereduceerd worden tot het gebruik van dergelijke methoden. Het beginpunt van de proactieve recherche is het bestaan van een redelijk vermoeden. Dit vermoeden moet gebaseerd zijn op concrete feiten en omstandigheden en moet voldoende ernstig zijn. De Procureur des Konings overweegt zijn toestemming te verlenen voor het opstarten van een proactieve recherche. Het redelijk vermoeden komt tot stand op basis van een zekere informatie. Dit omvat een zekere vorm van vooronderzoek. De opzoekingen in deze fase moet tot het minimum worden beperkt. Een voorbeeld hiervan is het opzoeken in open bronnen. Dit lijkt op het eerste zicht onschuldig, maar kan in sommige gevallen toch problematisch zijn in het licht van de bescherming van de private levenssfeer.
Noot van de schrijver: Een voorbeeld hiervan is het raadplegen van een Facebookaccount. Indien men dit zonder aangemeld te zijn doet, is er an sich geen enkel probleem. Het probleem zal zich stellen indien er een verschil is in informatie wanneer men ingelogd is met een account en hierbij informatie verzameld. Artikel 26 van de Wet op het Politieambt regelt de toegang tot de publieke ruimtes, en door rechtspraak behoort het internet hier ook toe indien men geen speciale handelingen moet stellen.
De toepassingsvoorwaarden voor de proactieve recherche zijn het redelijke vermoeden, het doelgebonden karakter, het toepassingsgebied ratione materiae, de toestemming van de Procureur des Konings of Federale Procureur. Het redelijke vermoeden omvat het eindpunt, en situeert zich bij de kennisname van de feiten. Het is enkel mogelijk op grond van een redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde, maar nog niet aan het licht gebrachte feiten. Autonoom speurwerk is uitgesloten als er van redelijk vermoeden geen sprake is. Het doelgebonden karakter is enkel mogelijk met het doel te komen tot het vervolgen van daders van misdrijven. Het toepassingsgebied ratione materiae betreft dat het gericht moet zijn op criminele feiten die een zekere graad van ernst inhouden. Hierbij volstaat het dat men bij het opstarten er redelijkerwijs kan vanuit gaan. Zie hiervoor de regeling criminele organisatier (Artikel 324bis en ter van het Wetboek van Strafvordering) en/of de taplijst (Artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering, §2,3,4). Met de toestemming hoopt men te kunnen vermijden dat de politiediensten de proactieve recherche zouden aangrijpen om zich onafhankelijk op te stellen tegenover de magistraten die met de leiding van het onderzoek belast zijn.
Binnen de proactieve recherche is er een machtiging tot strafbare feiten mogelijk, maar dit is geen vrijgeleide! Er is een strafuitsluitende verschoningsgrond, maar geen burgerrechtelijke, en het moet noodzakelijk zijn in het raam van de uitvoering van een observatie. Er moet een voorzichtigheid aan de dag gelegd worden die mag worden verwacht van politiediensten, er moet een redelijke voorzorg zijn om lichamelijke of materiële schade aan derden of zichzelf te vermijden, en bij problemen moet er steeds voorrang gegeven worden aan verkeersveiligheid.
De bijzondere opsporingsmethoden, ook wel BOM-wetgeving genaamd, zijn een aantal mogelijkheden die genomen kunnen worden in het kader van de proactieve recherche. Deze worden bepaald in het artikel 47ter en verdere in het Wetboek van Strafvordering. Er zijn daarnaast ook een heel deel Andere onderzoeksmethoden (AOM) of Politionele Opsporings Technieken (POT). Deze methoden bevatten een aantasting van fundamentele rechten en vrijheden, doen een afbreuk aan de fundamentele beginselen zoals het loyauteitsbeginsel bij bewijsgaring, hebben een heimelijk karakter en de technieken worden afgeschermd, en maken deel uit van een vertrouwelijk dossier.
Er is geen definitie, maar wel een limitatie opsomming van deze methodes. Er is de observatie, infiltratie, burgerinfiltratie en de informantenwerking. Bij deze methodes wordt een vertrouwelijk dossier aangemaakt.
De observatie is het stelselmatig observeren van meer dan 5 opeenvolgende dagen, of meer dan 5 dagen verspreid over een maand, die geteld worden van maand tot maand. Hierbij is er dus sprake van een observatie als men iemand van 1 tot en met 4 januari geobserveerd heeft, dit nog eens doet op 30 en 31 januari. Schuift dit 1 dag op, en gebeuren de laatste twee dagen op 31 januari en 1 februari, is er reeds een nieuwe maand begonnen. Hierbij hoort ook het gebruik van technische middelen die iets opvangen, verzenden en registreren, met uitzondering van de telefoontap. Een louter zintuigversterkend middel zoals een verrekijker is géén technisch middel, tenzij er zicht in de woning is. Een derde reden wanneer het observatie is, is wanneer het grensoverschreidend gebeurd. Een laatste is wanneer een observatie uitgevoerd wordt door de DSU. Dit valt dan automatisch onder de BOM-wetgeving.
Infiltratie is het door een politieambtenaar, onder een fictieve identiteit, een duurzaam contact onderhouden met personen waarvan er ernstige aanwijzingen zijn in het kader van een criminele organisatie of op een van de feiten vermeld op de taplijst. Men spreekt van burgerinfiltratie wanneer dit gebeurd door een meerderjarig persoon, dat geen politieambtenaar is. Dit is meestal gericht op zaken in verband met terrorisme. Er zijn hier twee categoriëen te onderscheiden. Categorie 1 is reactief, bij een concreet crimineel aanbod. De operatie is van relatief korte duur en er is weinig afscherming nodig voor de UCA (UnderCover Agent van het Undercover Team DSU). Categorie 2 kan zowel reactief als proactief zijn, en er is niet noodzakelijk crimineel aanbod. Deze operaties zijn van relatief lange duur, en er is nood aan een zo compleet mogelijke afscherming van de UCA. De machtiging en toelating strafbare feiten zijn gelijkaardig zoals bij de observatie, maar de BTS-officier is altijd leidend.
Informantenwerking is het onderhouden van regelmatige contacten door een politieambtenaar met een persoon waarvan vermoed wordt dat die nauwe banden heeft met 1 of meerdere personen waarvan ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare feiten plegen of zouden plegen. Een informant is geen tipgever, en informanten worden veelal betaald, maar altijd geregistreerd.
Het eerste criterium is de legaliteit. Het moet voorzien zijn in de wet. Er mag ook niet gefishet worden, want er moeten redelijke vermoedens (proactief) of ernstige aanwijzingen (reactief) zijn. Er moet dus aan de vormvoorwaarden voldaan zijn, en er mag niet geprovoceerd worden.
Het tweede criterium is de subsidiariteit. Het mag enkel indien er geen enkel minder ingrijpende klassieke maatregel is om het zelfde doel te bereiken.
Het derde criterium is de proportionaliteit. Het moet in verhouding staan tot de zwaarte van het misdrijf. Voor alle misdrijven mag een observatie, informantenwerking of een uitgestelde tussenkomst. Indien er straffen van 1 jaar of meer zijn, mogen de observatie met technische middelen, het onderscheppen van de post en het inwinnen van de bankgegevens eveneens. Bij de misdrijven opgenomen op de taplijst mag een observatie met zicht in woning, de infiltratie en de inkijkoperatie eveneens.
Het vierde criterium is de haalbaarheid. Is onze strategie wel haalbaar in de praktijk?
Er is een verbod op provocatie. Provocatie is het voornemen om een misdrijf te plegen dat rechtstreeks is ontstaan of versterkt door toedoen van de politie (of derden, op hun verzoek), of heeft bevestigd terwijl de dader wilde ophouden. De provocatie moet het feit voorafgaan en moet rechtstreeks zijn. Er moet dus een oorzakelijk verband aangetoond kunnen worden. Indien provocatie wordt vastgesteld is het gevolg de onontvankelijkheid van de strafvordering. Wat wel mag is het scheppen van de gelegenheid om vrij een strafbaar feit te plegen. Hier moet er ruimte worden gelaten aan de betrokkene om de feiten niet te plegen of om de criminele activiteit af te breken.
Het verbod op het plegen van misdrijven heeft een strafuitsluitende verschoningsgrond. Dit wil tzeggen dat als de feiten gepleegd zijn in het kader van de opdracht van de politieambtenaren, met het oog op het welslagen van de opdracht, ter verzekering van de veiligheid bij het operationeel betrokken personen, indien strikt noodzakelijk, met uitdrukkelijk akkoord van de PdK (een afzonderlijke machtiging toelating strafbare feiten) en de gepleegde feiten niet ernstiger zijn dan die waarvoor de methoden worden aangewend, er een strafuitsluiting volgt. Dit geldt niet enkel voor de politieambtenaar, maar ook voor de personen die bijstand verlenen, zoals de magistraten. De burgerrechtelijke gevolgen blijven wel bestaan!
De bronnen van de strafuitvoering zijn terug te vinden in de basiswet van 2005, hetgeen de interne rechtspositie bespreekt, in de Wet op de Externe rechtspositie uit 2006, en de Interneringswet uit 2014 voor de Kamer voor de bescherming van de maatschappij. Het initiatief voor de uitvoering van straffen gebeurt door het openbaar ministerie en de minister van Justitie. De verdere uitoefening van de straf wordt daarentegen verricht door de Federale Overheidsdienst Justitie. De geldboetes worden autonoom door de FOD Financiën gedaan, de confiscaties en verbeurdverklaringen door de FOD Financiën, in samenwerking met het COIV (Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring). De vrijheidsstraffen worden behandeld door het Directoraat-generaal EPI, hetgeen ressorteerd onder FOD Justitie.
Sinds 2006 is het wettelijk zo bepaald dat de beslissingen betreffende de strafuitvoeringsmodaliteiten voortaan door de strafuitvoeringsrechtbanken zullen worden genomen, ook in de fase van de terbeschikkingsstelling van de strafuitvoeringsrechtbank. In de realiteit worden straffen tot en met 3 jaar gevangenisstraf behandeld door een strafuitvoeringsrechter, en straffen meer dan 3 jaar gevangenisstraf door de strafuitvoeringsrechtbank.
Deze rechtbanken beslissen over de beperkte detentie, het elektronisch toezicht in de fase van de strafuitvoering (niet te verwarren met deze in het vooronderzoek!), de voorwaardelijke invrijheidsstelling, en het herroepen/schorsen of herzien van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
De minister van Justitie neemt beslissingen tijdens de strafuitvoering. In realiteit worden deze bevoegdheden via proxy doorgegeven aan de gevangenisdirecteur, waarbij deze beslissingen kan nemen over enkele zaken. Zo kan hij een uitgaansvergunning verlenen, waarbij de gedetineerde maximaal 16 uur uit de gevangenis mag. Dit kan worden toegestaan voor bijvoorbeeld een begrafenis te kunnen bijwonen. Daarnaast bestaat er ook penitentiair verlof, waarbij per trimester men 4 maal 36 uur de gevangenis mag verlaten. Dit kan helpen bij de reintegratie in de maatschappij. Er kan ook besloten worden tot een plaatsing in een transitiehuis, wat in feite een open gevangenis betreft. De gedetineerden worden hier klaargestoomd om de regie van hun leven terug in eigen handen te nemen en te reïntegreren in de maatschappij. Er bestaat ook zoiets als de onderbreking van de strafuitvoering. Dit is iets dat kan toegekend worden om ernstige en uitzonderlijke redenen van familiale aard en deze onderbreking schorst de uitvoering van de straf voor een duur van maximum drie maanden, die hernieuwd kan worden.
Uit artikel 23 van de Wet op de Externe Rechtspositie kunnen we het volgende concluderen: veroordeelden met een gevangenisstraf tot en met 18 maanden zijn onmiddellijk in de tijdsvoorwaarden voor beperkte detentie en elektronisch toezicht. Met andere woorden, zij kunnen de procedure voor de aanvraag van de strafuitvoeringsmodaliteit 'vanuit vrijheid' aanvragen. Dit wil zeggen dat zij zich aanmelden in de penitentiaire instelling, hier niet hoeven te verblijven en vanuit thuis hun modaliteit kunnen aanvragen. Indien zij een straf hebben van meer dan 18 maanden vragen zij deze procedure aan vanuit de penitentiaire instelling. Deze modaliteiten worden opgevolgd door justitieassistenen en het Vlaamse Centrum voor Elektronisch Toezicht (VCET). Indien de voorwaarden geschonden worden, kan het parket zijn voorlopige aanhouding bevelen in afwachting van een beslissing ten gronde door de strafuitvoeringsrechtbank. Deze kunnen een herroeping, schorsing of herziening uitspreken.
Dit wordt uitgesproken door de vonnisrechter. Het uitstel is een uitstel van straf, en een opschorting betekend dat de uitspraak opgeschort wordt. Hieraan zijn voorwaarden verbonden voor een periode, en als men deze voorwaarden naleefd wordt de straf als uitgevoerd bekeken. Bij een opschorting komt er eveneens niet op het strafblad, en wordt vooral toegepast om sommige beroepen te beschermen, zoals politieambtenaren.
De algemene inleiding tot vrijheidsberovingen houdt ik hier kort, en ik haal hier de verschillen aan met vrijheidsberoving. Artikel 12 van de Grondwet wordt hier uitvoerig besproken, met name zo dat de vrijheid van een persoon gewaarborgd is, en dat niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft. Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken. Hieruit kunnen we dus afleiden dat een vrijheidsberoving, zonder een rechterlijk bevel, maximaal 48 uren kan duren.
De Onderzoeksrechter kan een bevel tot aanhouding uitvaardigen, indien er ernstige aanwijzingen zijn van schuld, wanneer er een volstrekte noodzakelijkheid is voor de openbare veiligheid en indien er een correctionele hoofdstraf is van een jaar of zwaarder. In de meeste gevallen is er wel een bijkomende motivering vereist, tenzij de correctionele hoofdstraf meer dan 15 jaar bedraagt. In deze gevallen zijn deze bijkomende motiveringen impliciet aanwezig. De bijkomende motiveringen zijn wanneer er aan een van de volgende voorwaarden ook voldaan is, namelijk wanneer er recidivegevaar is, vluchtgevaar is, verduisteringsgevaar is of collusiegevaar. Het verduisteringsgevaar is de kans op het laten verdwijnen van bewijzen, en het collusiegevaar is wanneer men afspraken zou kunnen maken met derden, zoals bijvoorbeeld een verhaal op punt zetten.
De uitvoering van dit bevel kan op drie verschillende manieren. De eerste is de vrijlating onder voorwaarden, waarbij de inverdenkinggestelde wordt vrijgelaten mits naleving van een aantal voorwaarden. Een uitgelicht voorbeeld hiervan is de borgtocht, waarbij een borgsom kan aangeboden worden indien er gevaar op onttrekking wordt weerhouden.
Ten tweede kan beslist worden voor een elektronisch toezicht, wat beter bekend is als de 'enkelband'. De inverdenkinggestelde dient 24/7 op een vast adres te verblijven, en hij/zij mag deze woning, behoudens de expliciete toestemming van de onderzoeksrechter en enkel in uitzonderlijke omstandigheden, in geen geval verlaten, tenzij in het kader van het gerechtelijk onderzoek dat lastens hem/haar wordt gevoerd.
Tot slot is er het verblijf in de gevangenis, indien de onderzoeksrechter besluit dat de vrijheid onder voorwaarden of het elektronisch toezicht onvoldoende garanties zouden bieden, en dan zal de inverdenkinggestelde noodgedwongen naar de gevangenis worden overgebracht.
De periodieke handhaving door de raadkamer handelt over de termijnen waarin de Raadkamer beslissingen neemt, en hoelang deze beslissingen duren. Na het bevel tot aanhouding van de onderzoeksrechter, moet de eerste zitting gebeuren binnen de 5 dagen. Deze beslissing van de 1ste zitting gaat over een termijn van 1 maand. De 2 daaropvolgende zittingen, dus zitting 2 en 3 beslissen over een verdere handhaving en hebben een termijn van telkens 1 maand. Vanaf de 4e zitting zal de inverdenkinggestelde pas om de twee maanden voor de raadkamer verschijnen.
Dit is een vrijheidsberoving met het oog op de verschijning voor het Hof van Assisen, en wordt uitgevaardigd door de Raadkamer of de Kamer van Inbeschuldigingstelling.
Dit is een bevel door het Openbaar Ministerie, tijdens de periode van opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf (de procedure over de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit) voor een veroordeelde die een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden, om deze persoon toch op te sluiten. Dit kan ook indien er een gevaar bestaat dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken.
Een overlevering is wanneer een persoon wordt overgegeven aan een ander land binnen de Schengenzone, met het oog op vervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. In het geval iemand geseind staat in Frankrijk om een gevangenisstraf uit te zitten, kan dit via een overlevering aan Frankrijk uitgevoerd worden. Indien diezelfde persoon in een niet-Schengenland geseind staat, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Arabische Emiraten, maar er bilaterale akkoorden zijn, spreekt men over een uitlevering.